Het Cellichaam
Het cellichaam bestaat uit het cytoplasma en de celkern.
Cytoplasma
Het cytoplasma is de naam voor alles wat binnen het celmembraan ligt, met uitzondering van de celkern. Het cytoplasma bestaat uit twee delen:
- het cytosol ( de celvloeistof) en
- de celorganellen.
Cytosol
Het cytosol ( de celvloeistof) bestaat voor driekwart uit water en voor de rest uit voedingsstoffen als eiwitten, lipoïden (vetachtige stoffen), koolhydraten en mineralen. Deze bevinden zich in een geleiachtige oplossing. Deze stoffen zijn voor het leven van de cel onmisbaar.
Het cytoplasma is bij jonge mensen vrij vloeibaar, bij ouderen wordt het dikker, minder vloeibaar. Hierdoor verlopen de processen die zich in het cytoplasma afspelen langzamer dan bij jongeren.
In het cytoplasma kan men met de elektronenmicroscoop (vergroting ongeveer 10.000 maal) allerlei structuren onderscheiden die men samenvat onder de naam celorganellen.
Celorganellen
Elk van de celorganellen heeft een eigen functie in de stofwisseling van de cel, zoals het omzetten van voedingsstoffen in energie, het verteren van afvalstoffen, de opbouw van eiwitten nodig voor het in standhouden van de structuur van de cel of het zorgen voor de mogelijkheid van de cel om zich te kunnen delen.
Tot de celorganellen behoren de volgende structuren:
Mitochondriën
Dit zijn de grootste celorganellen. De mitochondriën
zijn omgeven door een dubbelwandige membraan. Het buitenste membraan is glad,
het binnenste is geplooid. Mitochondriën zijn de energiecentrales van de
cel. Deze lichaampjes zorgen voor de energievorming uit de voedingsstoffen. De
aanwezige enzymes ( eiwitten) zorgen voor de verbranding van glucose, eiwitten
en vetten. Bij de verbranding van deze voedingsstoffen komt energie vrij.
Deze energie wordt op andere plaatsen in de cel benut voor allerlei processen.
Bijvoorbeeld: een spiercel gebruikt energie om samen te trekken terwijl een bindweefselcel energie gebruikt om om vezels te produceren en afweercellen gebruiken energie om bacteriën onschadelijk te maken of antistoffen te produceren.
Mitochondriën zijn in alle cellen aanwezig. Het aantal hangt af van de hoeveelheid energie de cel nodig heeft. Lever- en spiercellen bevatten grote hoeveelheden mitochondriën omdat ze erg veel energie verbruiken.


Endoplasmatisch Reticulum ( ER)
Een netwerk van sterk vertakte holten. Het is een soort buisjes- of kanaaltjessysteem dat voor een snel transport van de opgeloste stoffen van het ene deel van het cytoplasma naar het andere deel zorgt.
Er bestaan 2 soorten endoplasmatisch reticulum: glad en ruw
Aan het ruwe deel ( RER) zitten ribosomen vast.
Het glad endoplasmatisch reticulum ( GER) bevat geen ribosomen.
Het ER varieert in grootte. Het transporteert voornamelijk eiwitten die gesynthetiseerd worden in de ribosomen.


Ribosomen
Op de wand van het ruw het endoplasmatisch retriculum bevinden zich zeer kleine korreltjes, de ribosomen. Hierin vindt de opbouw van eiwitten plaats die afhankelijk van de soort in – of buiten de cel worden benut. De ribosomen spelen ook een rol bij het ontcijferen van erfelijk materiaal.
Centriolen
In feite gaat een centriool gepaard. Elke centriool bestaat uit 9 groepjes van 3 cilindervormige buisjes). De plaats waar de centriolen zich bevinden, dichtbij de kernmembraan noemt men het centrosoom. De centriolen spelen een rol bij de celdeling. De centriolen vormen namelijk spoeldraden waarmee het erfelijk materiaal in twee wordt getrokken. ( zie celdeling)

Golgi-apparaat
Dit bestaat uit stapeltjes platte plaatjes die in een halve maanvorm naast elkaar liggen. De platte plaatjes zijn omgeven door meerdere ronde blaasjes: transportblaasjes.
Dit Golgi-systeem produceert koolhydraten. Door het aantrekken van eiwitten uit het endoplasmatisch reticulum en het samenvoegen van deze eiwitten met de koolhydraten ontstaan nieuwe producten. Deze gaan als korreltjes naar de celwand ( mits vervoer door de transportblaasjes), passeren deze en komen vervolgens in de extracellulaire ruimte en daarmee in de circulatie terecht ( exocytose)


Lysosomen
Enkelwandige blaasjes die de niet- verteerbare stoffen opruimen. Met behulp van enzymen worden deze onverteerbare stoffen afgebroken en naar de celwand getransporteerd. Ze worden uit de cel 'uitgestoten' komen terecht in de extracellulaire ruimte en via de lymfe- en bloedbanen in de nieren, waar ze met de urine het lichaam verlaten.
Behalve celorganellen zijn in het cytoplasma nog vetdruppels en holten gevuld met vocht (vacuolen) aanwezig.
Samengevat
1. Nucleolus
2. Celkern
3. Ribosoom
5. Ruw endoplasmatisch reticulum
6. Golgi-apparaat
8. Glad endoplasmatisch reticulum
9. Mitochondrion
10. Vacuole
11. Cytoplasma
12. Lysosoom
13. Centriool

Verder???
Terug???